You bring the old story. We bring the lantern.

Henri's Verhaal
Hoe een molletje zijn emoties uit de knoop haalde
Deel één: Zonderlinge Henri & De Legende van de Put en de Voorraadkast
Houten figuurtjes klingelden tegen een schelp en wat broodkruimels in Henri’s jaszak terwijl hij naar de Put bij de Kinderenboom waggelde. Onderweg verzamelde hij kleine kadootjes—een vingerhoed hier, een veertje daar—die hij met stille vreugde in zijn tinnen blikje liet glijden.
De dorpelingen van Meidoornweide beschouwden de Put slechts als een plek om munten en wensen in te gooien. Ze haastten zich langs de oude wilg, wiens wortels omhoog krulden als een heksenhand, onrustig bij het zachte gezang dat uit de diepte leek te klinken. Maar Henri bleef. De Put liet hem zich knus en tintelend voelen, gezien. Dat verklaarde misschien waarom men hem “Vreemde Henri” noemde...
Nacht na nacht zat hij op de stenen rand, fluisterend verhalen in de diepte. Romantiek, eenzaamheid, creatie—hele epen deelde hij met niemand anders dan de duisternis. En dus, toen op een late middag een brutaal stemmetje sprak van onderuit de Put —“Je praat als een verdrietige verteller. Ben jij de Dwaas?”— bevroor Henri.
Putten spreken niet. Iemand was hem vast weer aan het plagen. Hij keek in het rond, maar toen hij voorover boog, duwde de wilg hem—plop—recht in het donker. In de Put.
Koud. Blind. Toen kwamen de vertrouwde magie-tingels, scherper dan ooit. Ze kronkelden langs zijn armen, braken open in een diepe, ademnemende golf van emotie die hem deed beven. Lege puzzelstukjes vlogen door de muren terwijl de wind haar woedende orkaan danste.
Beelden van zijn moeder en vader, liefdevol samen. Gelukkig hun leven beginnend, met kleine Henri naast hen. Toen kwam ziekte en nam hen beiden weg. Helemaal alleen bleef hij achter, in deze herinnering.
“Je doet het, liefje. Kijk ernaar; het gaat altijd voorbij,” troostte de stem.
Hij luisterde—moedige wezens doen dat altijd—totdat de storm afnam. De emotie werd gezien voor wat het was en het verhaal werd losgelaten.
Een lantaarn flakkerde op. Een enkel stipje dreef dichtbij. Henri opende zijn ogen.
Een elfje. Leana, Elfje van de Krijtbord Voorraadkastdeur. Henri had deze mythe ooit gehoord.
Ze zweefde voor hem, klein en glinsterend.
“Jij, Henri, hebt de Put weer tot leven gebracht met je vertrouwen en je verhalen. En je hebt zojuist je eerste proef doorstaan. We hebben al je knopen bewaard. Voor elk verhaal dat je loslaat, kreeg je een knoop. En dat doe je al jaren!”
Ze stelde zichzelf voor als Leana. Toen, met een stem ouder dan wortels, vertelde ze hem het verhaal dat de dorpelingen al lang waren vergeten:
“Er leefde eens een weenende zieneres onder de zee—een vrouw die verlangde naar een kind maar twijfelde aan haar waarde als vrouw. Toen verdriet haar laatste kracht wegnam, stroomde haar magie de diepte in. Woede nam haar plaats in, brak de zeebodem en stuwde een berg omhoog in de lucht, waardoor een storm ontstond. Op dit land, uit haar stof, groeide een sterke wilg. Daaronder vormde zich een Put om haar resterende magie te bewaren—een Voorraadkast van kennis bedoeld om de schepping te voeden.
Maar mensen misbruikten het. Ze namen zonder te geven, gaven zonder te nemen, verkochten wat heilig had moeten zijn. De rivier verzuurde; de Voorraadkast sloot; de Elfen bouwden een doolhof in de Put om het te bewaken. Maar jij bracht ons weer adem.”
Henri rilde. Zijn pootjes klemden zich om zijn vele knopen, zijn bril beslagen van de adem.
Hoe kon een onbeduidend molletje van belang zijn voor een geheim zo oud en diep?
